De Provincie Bács-Kiskun is gelegen in Centraal-Hongarije, ten oosten van de Donau. Met een oppervlakte van 8420 km2 is het met afstand de grootste provincie van Hongarije, waar ‘slechts’ 535.000 mensen wonen; daarmee is het een van de dunstbevolkte streken van het land. Het komitaat is in 1950 ontstaan, toen het zuidelijke deel van het gigantische komitaat Pest-Pilis-Solt-Kiskun werd samengevoegd met het in 1920 deels aan Joegoslavië toebedeelde komitaat Bács. De hoofdstad is de aantrekkelijke stad Kecskemét (ca. 106.000 inw.), het centrum van een belangrijk land- en tuinbouwgebied, gelegen aan de M5 (Boedapest-Szeged-Belgrado), op ca. 85 km. ten zuiden van Boedapest. Deze stad is terecht ook bij veel Nederlanders en Belgen geliefd, met name vanwege de architectuur (o.a. het stadhuis van de architect Ödön Lechner) en de grote pleinen met fonteinen. De tweede stad is Baja (ca. 40.000 inw.), een havenstad aan de Donau. Andere bezienswaardige plaatsen zijn de kleinere regionale verzorgingssteden Kalocsa (ca. 19.000 inw. en bekend om de alom gedroogde paprika), Kiskunhalas en Kiskunfélegyháza (beide ca. 25.000 inw.). Kenmerkend voor deze streek zijn de uitgestrekte poesta’s, steppes met zandduinen. De bekendste is die van Bugac, waar ook een bezoekerscentrum gevestigd is en er veel op het gebied van paardendressuur en -rijden gedaan wordt. De poesta’s zijn erg weids en leeg; tussen Kecskemét en Solt bijvoorbeeld, een afstand van ruim 40 km., komt men nauwelijks bebouwing tegen. De kenmerkende bewoningsvormen zijn, naast de marktstadjes en (saaie) dorpen naar schaakbordpatroon, de tanya’s: geclusterde bebouwing in het buitengebied, vaak diep de velden in aan zandwegen. Het is wel wat vergelijkbaar met Noord- en Oost-Nederland ruim een halve eeuw geleden. Wellicht dat die sfeer van nostalgie mensen aantrekt. Wonen er nauwelijks Duitsers en andere buitenlanders, en ook nog weinig Belgen, rond Kecskemét, Tiszakécske en Lajosmizse zitten relatief veel Nederlanders. Zij verblijven met name in de zomer in een tanya, welke vaak verbouwd is tot vakantiewoning. De omliggende bomen bieden beschutting tegen de hete zon en er is veel vrijheid. De winters zijn minder populair, met name omdat het er dan erg kan waaien, met name nabij de poesta’s en het er gedurende langere tijd zeer koud kan zijn, met veel sneeuw. Tegelijk klagen de Hongaren over de troosteloze aanblik van de kale bomen in een landschap dat verder doet denken aan dat van de Flevopolders. De hartelijkheid van de plaatselijke bevolking maakt echter vaak veel goed.