Het komitaat Csongrád ligt in het zuiden van Hongarije, op de grens met Servië (Vojvodina) en Roemenië, in de regio Dél-Alföld (Zuidelijke Laagvlakte). Het komitaat heeft een oppervlakte van 4063 km2 en er wonen ca. 420.000 mensen. Een voor Hongaarse begrippen relatief groot deel hiervan woont in steden, de provincie telt maar weinig dorpen. De dorpen die er zijn, zijn relatief jonge nederzettingen naar schaakbordpatroon, met een uitgestrekt buitengebied met verspreide bewoning in tanya’s: geclusterde boerderijen verspreid over de velden, vaak langs paden en (zand)wegen. De rest woont in steden, waarvan de grootste de hoofdstad Szeged is; qua inwoners is dit tegenwoordig de 3e stad van het land (ca. 170.000 inw.). Deze stad, destijds de tweede van het Hongaarse Rijk, werd in 1879 geheel overstroomd door de Tisza. De schade was gigantisch en velen lieten het leven. Toen het nieuws daarover door Europa ging, werd overal geld ingezameld en hiervan is de stad compleet opnieuw opgebouwd, langs nieuwe ringboulevards, met trams en later ook trolleybussen. Kenmerkend zijn de grote pleinen en de boulevards langs de Tisza. Tezamen met een aangename sfeer en de vele studenten, maakt dit Szeged tot een aantrekkelijke plaats, met groot-stedelijke alure en toch gemoedelijke knusheid. De stad is de poort naar de nieuwe, herontdekte delen van Europa en de recente opening van de snelweg M5 naar Boedapest en richting Belgrado geven de plaats een flinke impuls. De tweede stad is Hódmezővásárhely (ca. 51.000 inw.), een grote marktplaats en centrum van een agrarisch welvarend gebied. Deze stad trekt weinig toeristen, hetgeen wellicht onterecht is, want het heeft een aangenaam centrum. Andere regionale verzorgingssteden met een aardig centrum zijn Szentes, Csongrád en Makó, bekend om de uien. In het midden van de provincie ligt Ópusztaszer, een interessant openluchtmuseum dat de geschiedenis van de Hongaren verhaalt, met name ten tijde van de Landinname; volgens de overlevering is het op deze plek dat de Zeven Hongaarse Stammen samenkwamen en besloten zich hier te vestigen; dat was in 896. Sindsdien is er het een en ander veranderd en hebben zich vele mensen er gevestigd. Daaronder zijn echter relatief heel weinig West-Europeanen, hetgeen te maken kan hebben met de perifere ligging naar het oosten en het vlakke landschap, met weinig bossen. Er stromen twee belangrijke rivieren door Csongrád: de Tisza en de Maros. Deze bieden een mooie aanblik, doch hebben de laatste paar jaar geregeld voor overstromingen gezorgd.
